En waar was die hulpverlening?
Waar gaat het met de hulpverlening heen?
Deze vragen zult u wel herkennen. Misschien heeft u na enkele van die schrijnende berichten uit de media zelf deze vraag ook wel eens gesteld.
Afgelopen weken werd Nederland op de hoogte gesteld van het feit dat een moeder betrokken is bij de dood van 3 van haar kinderen.
“Waar was de hulpverlening”!?
Las ik in een van de vele reacties op de sociale media.
Wie geen persoonlijke werkervaring heeft als hulpverlener in welke vorm dan ook, heeft geen idee waar je mee te maken kunt krijgen. Voor hulpverleners zelf (en de teams eromheen) is het al vaak een hele puzzel en toer om in te schatten wat er speelt, wat nodig is en hoe e.e.a. te organiseren binnen alle regelgeving en indicatiestellingen. Het gaat hierbij niet alleen over de zuivere problematiek en achterliggende hulpvragen van de mensen om wie het gaat. Het gaat ook over de omgevingsfactoren en hoe hulpverleningsland zelf is ingericht.
Bij een acute probleemsituatie als een crisis geldt de spanning, hectiek en enorme inzet die moet worden gepleegd. Maar bij al die trieste zaken waarbij een kind dood gaat door mishandeling, ernstige verwaarlozing door de ouders of wanneer iemand suïcide pleegt, daar geldt een intense verslagenheid. Bij de nabestaanden, de omgeving en zeker ook de hulpverlener zelf. Het is misschien logisch om te gaan roepen waar was de hulpverlening, maar het is ongepast als van buitenaf geoordeeld wordt over iemands persoonlijke functioneren.
Het is/zijn allereerst de betreffende ouder(s) zelf of andere plegers van mishandeling, misbruik of verwaarlozing die verantwoordelijk zijn voor de gevolgen. Dat geldt ook in geval van suïcide.
Hulpverleners verlenen hulp. Hoe gebrekkig deze misschien ook lijkt en wellicht achteraf ook blijkt. Dat ligt niet aan de individuele hulpverlener, dat is een complexe situatie van diverse factoren.
Dit geldt niet alleen in de meest extreme situaties als waar iemand bij overlijdt, maar ook bijvoorbeeld voor een reclasseringsambtenaar die ondanks goed contact met zijn ‘cliënt’ en ondanks het feit dat betreffende cliënt alle afspraken steeds is nagekomen, wordt geconfronteerd met het feit dat diezelfde cliënt tijdens diens traject opnieuw (zeden)delicten pleegt.
De betreffende en betrokken gezinsvoogd van de Savanna zaak moest zich destijds verantwoorden voor het drama maar werd gelukkig vrijgesproken (nov. 2007) en doet sinds dien heel ander werk na ook flink te zijn getraumatiseerd.
Ik wens de betrokken hulpverleners bij de zaak uit Alkmaar/Heerhugowaard alle sterkte!
Het is los van ieders persoonlijk functioneren vooral ook de vraag of misstanden en ernstige gevolgen überhaupt alleen op de ‘hoofdelijke’ verantwoordelijkheid betrokken hulpverlener mag worden afgewend. Behalve in geval van ernstig foute (medische) adviezen, operaties of in geval van verwijtbare nalatigheid met dergelijke gevolgen.
Het gevolg van de gruwelijke affaire rond Savanna was dat vanaf toen Bureaus Jeugdzorg zijn opgericht. Het moest en zou anders in hulverleningsland. Uit angst voor ‘nog meer Savanna zaken’ ging hulpverleningsland helemaal los op protocollen, diagnostiek, indicaties, dossiervorming, methodieken en risico- taxatiemodellen.
In het politieke landschap raakte men ondertussen in de ban van het principe van marktwerking en maakbaarheid en moesten zorg- hulpverlening (in breedste zin) vooral ook kostendekkend, efficiënt en resultaatgericht worden. Mensen met gewone vragen, patiënten, werklozen, daklozen, (ex)-gedetineerden, verslaafden, mensen met gedragsproblemen werden ‘cliënt’. Vraaggericht werken werd de slogan. Maar men moet het doen met het aanbod dat er is en dat aanbod is gecategoriseerd in ‘producten’. Past je hulpvraag niet in het aanbod, dan heb je tegenwoordig een flink probleem.
Ook in zorgverzekeraarsland heeft zich een ontwikkeling voorgedaan waarbij het ooit royale en brede aanbod van allerhande vergoede zorg met breekijzers en stofkammen is afgebroken en uitgedund tot het hedendaagse zorgverzekeringsstelsel wat het is. Hogere basispremies en steeds hoger eigen risico. Bij allerlei uitsluitingen van zorg en hulp.
Dit alles in een decor van een steeds dichter gegroeid moeras en oerwoud aan regelgeving en productverantwoordingssystemen.
De hulpverlening is sinds dan – mijn persoonlijke woorden – in een staat van ‘neurose’ en vergroot handelingsverlegenheid bij hulpverleners maar ook heeft dit de drempel om hulp te vragen bij mensen verhoogd.
Waar gaat het met de hulpverlening heen?
De transformatie onder het mom van decentralisatie heeft sinds 2015, nadat de transitie een ‘feit’ was tot een uitermate grimmige periode geleid waarin aanbieders van zorg van het een op andere moment hun voorheen vanzelfsprekende bestaansrecht (en in sommige gevallen ook gebleken nut) moeten herzien en opnieuw verantwoorden.
Gemeenten waar nauwelijks enige kennis van hulpverlening (in breedste zin) is moeten de vanuit de landelijke regering over hun hoofden gekieperde geldpot gaan beheren en herverdelen. Oude samenwerkingsverbanden staan op de tocht of zijn nieuw in de maak.
Aan het zorg- en hulpverleningsfirmament schijnen nieuwe sterren in kader van de participatiesamenleving: eigen kracht (niet de specifieke methode), zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid zijn leidend. Hulpvragen worden op voorgaande beoordeeld door mensen die nauwelijks kennis, ervaring en scholing hebben op gebied van (vaak complexe) hulpverlening en hulpvragen.
CIZ, AWBZ, PGB, Wajong en wat dies meer zij moeten opnieuw worden beoordeeld. Uit betrouwbare bron is vernomen dat het bijvoorbeeld met indicatiestelling zo kan zijn dat de ene gemeente of instelling andere codes hanteert dan de ander. Deze codes zijn nodig voor de financiering. Bent u er nog?
Wat heeft dit opgeleverd?
Er wordt heel veel gepraat. Enkele hulpverleningsmodellen zijn sinds enkele jaren geleden geïmporteerd uit verre oorden (Eigen Kracht/Nieuw Zeeland, Signs of Safety/Australië, Triple P/Australië of de Asset Based Community Development methode uit Amerika)
Als beroepskracht heb ik het vraaggericht werken zien opkomen, de ontwikkeling van jeugdzorg+ bij pilot meegemaakt. Heb ik de ontwikkeling van alle participatie stukken en het CJG model als gemeenteraadslid zien ontwikkelen en bespreken en heb ik in de regio Noord Holland Noord mede aan de wieg gestaan van het zogeheten 1 gezin 1 plan principe. Ook was ik als regionaal coördinator van de Verwijsindex op de hoogte van het aantal meldingen en vooral ook van het feit dat dit in deze regio nauwelijks tot geen toegevoegde waarde heeft op gebied van snellere en betere afstemming van zorg (waar het voor bedoeld was)
Als (eerste) procesregisseur van Noord Holland (januari 2010) heb ik de mogelijkheden gezien die liggen op het terrein van preventie en versterking van samenwerking in het hele werkveld en sociale domein. In 2011 had ik een soort werkverslag geschreven met daarin aanbevelingen en bevindingen. Hier is tot heden niks mee gedaan. Ik heb in de afgelopen 17 jaar tientallen, zeg maar een paar honderd casussen van dichtbij mogen zien. Enkelvoudige problematiek en multiproblematiek. Individuele situaties en op gezins- of buurt/wijk/gemeenteniveau. Van laag tot hoog risico.
In alle gevallen was de hulpverlening aanwezig, betrokken, in zicht. Over de kwaliteit laat ik me nu niet uit. Maar de hulpverlening was en is er. Dat kan geen vraag zijn.
Maar waar het heen gaat?
Ik heb hier diverse scenario’s bij in gedachten. Het blijft altijd koffiedik kijken.
Op gebied van hulpverleningsvraagstukken geldt immer een eerste groot en reëel gevaar, dat is de politieke waan van alledag. Hoe de transformatie ook in het teken staat van decentralisatie, van het politieke aspect kom je niet af. Dat hoeft geen probleem te zijn mits betrokken politici bereid zijn over elkaars ideologische schutting heen te kijken met het oog gericht op de maatschappij en deze wordt op alle niveaus alleen gedragen door mensen. Niet door dingen, organisaties of geld.
Een tweede gevaar schuilt ‘m in ego. Los van hoe zeer een charismatische of deskundige persoonlijkheid bevorderlijk kan zijn voor katalyserend enthousiasme en elan. Persoonlijke visie is onontbeerlijk maar men moet beseffen dat er meer wegen naar het bekende Rome leiden en immer open blijven staan voor dialoog en contact. Daar waar ego’s een te grote rol spelen frustreert dit het proces van samenwerking welke onontbeerlijk is voor goede hulpverlening.
Een derde gevaar schuilt in de neiging naar allocatieve waarden als efficiëntie, marktwerking. Het is de vraag of marktwerking echt zo nuttig is in de zorg- en hulpverleningssector als deze vooral gebaseerd is op onderhandse aanbestedingen en ingewikkelde inschrijf procedures of effectbejag. Het najagen van efficiëntie en resultaat kan in sommige situaties heel stimulerend zijn, maar in sommige gevallen uitermate frustrerend. Het is ook lastig om deze zaken eenduidig empirisch te meten. Soms is er meer hulpverlening of sneller gedwongen kader nodig, soms kan het beter in vrijwilliger kader met minder mensen, etc.
Een vierde gevaar ligt in het verlengde van de zo geprezen marktwerking: cliënttilisme: men gaat niet meer werken aan een probleem of ongepast gedrag omwille van het de cliënt niet voor de hoofd te stoten. Of men gaat neigen naar u vraagt wij draaien. In (gesloten) instellingen kan dit funest zijn voor het behandelklimaat en veiligheid. Dat geldt ook bij het zuiver kunnen beoordelen van risico’s in gezinssituaties en bij vechtscheidingen.
Verder zie ik in alle certificeringsdrift en belangengroepen, ‘werkplaatsen’ e.d. vooral een vijfde gevaar van ‘het doel op zich’ i.p.v. een middel ter. Los van de vaak flinke kosten die hiermee gepaard gaan kost het ook erg veel tijd en mankracht welke beter in het proces kan worden benut. Daarnaast kun je de vraag stellen of een gecertificeerde hulpverlener of instelling werkelijk goed is? Wat heb je als ondernemer aan al die extra tijd en geld vragende zaken. Wat heeft de hulpvrager er aan, anders dan dat de prijs voor ‘het product’ duurder is door al dat (opgelegde) extra.
Als beginnend zelfstandig ondernemer heb ik mij verdiept in aansluiting bij een belangroep of koepelorganisatie en schrok me een hoedje van de kosten en procedures. Los van de honderden euro’s per jaar per geboden gradatie van aansluiting moest je ook nog aantoonbaar heel veel tijd besteden aan symposia, workshops, trainingen en studie. Ik wil mensen helpen, daar ben ik goed in. Daar ligt ook de maatschappelijke vraag: handen aan het zogeheten bed.
Ten slotte is het tijd om los te raken van oude logo’s en de institutionalisering van de organisaties zelf. Ik heb tijdens mijn werken op behandelgroepen als eens genoemd dat er een neiging bestaat je te gaan gedragen als je doelgroep. Was er bijvoorbeeld een sfeer van verzet en wantrouwen bij de doelgroep, dan neigden de behandelaars en begeleiders naar beheersing. Als hulpverlener weten we allemaal ook dat als iemand lang genoeg in instellingen verblijft men zich als ‘patiënt’ gaat gedragen.
Het was verfrissend om onlangs te vernemen dat een bestuurder waaronder ik binnen een organisatie heb mogen werken benoemde dat het tijd is dat wij ons wellicht andere vragen moeten gaan stellen aan onze samenwerkingspartners: begrijpen wij elkaar nog wel, verstaan wij elkaar goed, hebben wij een zelfde doel en beeld voor ogen, waar kan ik of waar kan u mij bij helpen?
BuroSinot stelt deze vragen.
Het gaat ten slotte om samenwerken aan een gemeenschappelijk doel: een betere maatschappij met plek voor alle mensen.
Graag tot uw dienst.